KERKNET-REDACTIE - 3 MINUTEN LEESTIJD
De erfvijanden Eritrea en Ethiopië sloten afgelopen zomer een vredesakkoord af; de oorlog tussen beide stamt van toen de Eritreeërs in 1971 voor hun onafhankelijkheid begonnen te strijden, maar luwde nauwelijks na de onafhankelijkheidsverklaring van 1993. Vrede heeft altijd positieve kanten, klonk het bij de hoge Europese diplomaten die vorige week een delegatie van de Eritrese diaspora ontvingen. Dat is zonder meer waar: voor het eerst sinds vele jaren is de grens tussen beide landen weer open en familieleden die decennialang van elkaar gescheiden waren, konden elkaar terugzien.
Maar de vrede verandert geen jota aan de vele verschrikkingen die het Eritrese volk ondergaat.
Eritrea deelt namelijk met Noord-Korea de bedenkelijke reputatie van het meest repressieve regime ter wereld: het is in de feiten niets minder noch meer dan een grote openluchtgevangenis. President Isaias Afewerki heeft zijn marxistische ideologie van zich afgeschud en voert met zijn eenheidspartij al een kwarteeuw een waar schrikbewind. Het regime – van een regering kun je bezwaarlijk spreken, de eenheidspartij heeft zelfs de schatkist overgenomen – hanteert marteling en moord, verkrachting en verdwijning als geliefkoosde middelen om elk protest in de kiem te smoren.
Onbeperkte burgerdienst
De meest merkwaardige repressietechniek van het regime is de onbeperkte burgerdienst: jonge Eritreeërs worden gedwongen te werken voor de infrastructuur of in het leger of in de landbouw of de industrie. Wie weigert, belandt in een van de meer dan driehonderd gevangenissen; dit is pure slavernij. Twaalf procent van de Eritrese bevolking is al gevlucht. Maar ook dan ontsnapt een Eritreeër niet aan de almachtige eenheidspartij, want deze belast zelfs het inkomen van landgenoten in het buitenland. Dat kan toch niet? Jawel, gewoon door willekeurig te bepalen wat dat inkomen is en die belasting via afpersing of gevangenneming bij familieleden te innen.
Eritreeërs die openlijk uitkomen voor het onrecht dat hun wordt aangedaan zijn zeldzaam, want daarmee brengen ze naasten in gevaar.
Het was dan ook ongezien dat meer dan tweehonderd Eritreeërs uit allerlei Europese landen vorige week in Brussel samenkwamen om te discussiëren over hun trieste lot. Mussie Zerai, de Eritrese missionaris van Sint-Carolus Borromeus – een katholiek instituut dat zich sinds de negentiende eeuw om migranten en hun rechten bekommert – werd samen met een delegatie ontvangen door diplomaten van de European External Action Service (EEAS) en overhandigde na een manifestatie op het Schumanplein een gezamenlijke verklaring voor Federica Mogherini, die als hoge vertegenwoordigster voor Buitenlands Beleid van de EU deze dienst leidt.
Vele jonge Eritreeërs waren ontroerd: hun bekommernissen kunnen uiten zonder opgepakt te worden, dat zijn ze niet gewoon.
De bekommernissen zijn torengroot, met name de vrees dat Eritrea sinds de vrede met Ethiopië als een veilig land wordt beschouwd. Het Eritrese regime is intussen al voorzitter van de Oost-Afrikaanse delegatie in het bilaterale Karthoum-proces over migratie met de Europese landen. Dat zet kwaad bloed, want er overduidelijk bewijs dat de eenheidspartij in Asmara onder één hoedje speelt met de mensenhandelaars die Eritrese vluchtelingen voortdurend opjagen. De kampen in de Sinaï-woestijn – van waaruit via Eritreeërs via mobiele telefoon werden gedwongen te betalen voor gemartelde familieleden – zijn intussen gewoon naar Libië verhuisd.
Christenen
Eritreeërs zijn doorgaans christenen: ook hun getatoeëerde kruisjes bezorgen hen in de vluchtelingenkampen extra moeilijkheden. De meeste onder hen zijn oriëntaals-orthodoxen van de zogenaamde Tewahado-kerken. De Eritrees-orthodoxe Kerk zit echter volkomen onder de knoet van het regime; patriarch Antonios I leeft onder huisarrest. Een kleine minderheid zijn katholieken en de vier roomse bisschoppen in Eritrea zijn de enige die – met ruggensteun vanuit Rome – af en toe kritische taal laten horen. Hun landgenoten op de vlucht dreigen intussen echter – onder het mom van onze waarden en normen – met pushbacks naar de hel te worden teruggestuurd.
De jonge Abrahalei Tesfai getuigde dat hij vier keer betaalde voor hij asiel kreeg: één keer aan de grens, twee keer in de kampen en ten slotte voor de tocht over de Middellandse Zee.
Gepubliceerd op vrijdag 21 december 2018 - 16:04
Nessun commento:
Posta un commento